20462 |
preuts |
kwezel, een -:
kwezəl (L299p Reuver),
preuts:
preuts (L299p Reuver)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
28890 |
priem |
els:
ɛls (L299p Reuver),
priem:
prim (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.]
II-12, II-7
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geiselek (L299p Reuver),
priester:
preester (L299p Reuver),
priester (L299p Reuver)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] || priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
24040 |
priester gewijd worden |
gewijd worden:
gewied wère (L299p Reuver),
priester gewijd worden:
priester gewied waere (L299p Reuver)
|
Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24044 |
priesterfeest |
feest:
fieês (L299p Reuver),
priesterfeest:
priesterfieës (L299p Reuver)
|
Een priesterfeest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
priesterkoor:
priesterkoeer (L299p Reuver),
priesterkoer (L299p Reuver)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24041 |
priesterwijding |
priesterwijding:
priesterwieing (L299p Reuver),
wijding:
wieêing (L299p Reuver)
|
De Priesterwijding. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33740 |
prikkeldraad |
pindraad:
pendrǭt (L299p Reuver),
puntdraad:
pøndrǭt (L299p Reuver)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (L299p Reuver)
|
tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
18927 |
proberen |
bekijken:
bákīēkə (L299p Reuver),
proberen:
perbere (L299p Reuver)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|