31205 |
rawlplugbeitel |
rawlplug:
rǫlpløx (L299p Reuver),
rǫwplōx (L299p Reuver)
|
Ronde beitel waarmee het gaatje voor een rawlplug wordt gemaakt. Zie ook afb. 4. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje van hennep en jute en worden gebruikt bij het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit een harde steensoort zijn opgetrokken. [N 64, 71; N 53, 43b]
II-11
|
18868 |
razen en tieren |
razen:
raoze (L299p Reuver),
tekeergaan:
tə kīēr gaon (L299p Reuver)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
gloeiend:
glòēənt (L299p Reuver),
razend:
raozend (L299p Reuver)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21356 |
rechtbank |
rechtbank:
rechtbank (L299p Reuver)
|
rechtbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
staken:
sjtake (L299p Reuver)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24975 |
rechtop |
kaarsrecht:
kéérs réeh (L299p Reuver),
rechtop:
rechop (L299p Reuver)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22890 |
rechtsachter |
rechterback (<eng.):
rechterbek (L299p Reuver)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
31401 |
rechtse boor |
rechtsboor:
rɛxs˱bǭr (L299p Reuver)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b]
II-11
|
21720 |
rechtspreken |
rechtspreken:
rech sjpraeke (L299p Reuver)
|
rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17616 |
rechtstaande oren |
spitsoren:
sjpitsoere (L299p Reuver)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|