22883 |
rechtsvoor |
rechtervoor:
rechterveur (L299p Reuver)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rechvaerdig (L299p Reuver),
réchféérdich (L299p Reuver)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
rector (L299p Reuver),
rektor (L299p Reuver)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25083 |
reeks, rij |
reeks:
reeks (L299p Reuver),
rij:
riej (L299p Reuver),
rĭe (L299p Reuver),
rĭĕ (L299p Reuver),
serie:
serie (L299p Reuver)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [SGV (1914)]
III-4-4
|
30179 |
regels |
richels:
rexǝls (L299p Reuver)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
raegen (L299p Reuver)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
raegenbaog (L299p Reuver)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijs:
biēs (L299p Reuver),
bui:
buuj (L299p Reuver)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
sausen:
sausen (L299p Reuver)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
damesraegenjas (L299p Reuver),
raegenjas (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || een regenmantel [N 59 (1973)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|