e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regenpijpen regenpijpen: raegenpiepe (Reuver) regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)] III-1-3
regenworm pierik: peerik (Reuver, ... ), perik (Reuver, ... ), worm: wörm (Reuver) pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm [DC 40 (1965)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2
rei rei: rĭe (Reuver) rei [SGV (1914)] III-3-2
reien, vlakschaven afreien: āfrījǝ (Reuver), vlakken: vlakǝ (Reuver), vlakschaven: vlakšāvǝ (Reuver) Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107] II-12
reiken naar uitsteken naar: de henj nao get ōētsjtaeke (Reuver) reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
reis reis: reis (Reuver) het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)] III-3-1
reischaaf reischaaf: rīšāf (Reuver) Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.] II-12
reiskoffer koffer: koffer (Reuver), kŏŏffer (Reuver) Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)] || koffer [SGV (1914)] III-3-1
reizen reizen: reize (Reuver) een reis ondernemen [reizen, pelgrimmen] [N 90 (1982)] III-3-1
rek rek: rek (Reuver), schap: sjaap (Reuver) Soort kast van latten en planken, zonder deur, om iets in op te bergen, b.v. in de keuken (rek, schap, hang) [N 79 (1979)] III-2-1