28795 |
ripszijde |
ripzijde:
repzi-j (L299p Reuver)
|
Zware zijde geweven in fijne ribbels. [N 62, 79b]
II-7
|
21200 |
rit |
rit:
rit (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
tocht:
tocht (L299p Reuver)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
31604 |
ritsbeitel van de hoefsmid |
ritsbeitel:
rets˱bęjtǝl (L299p Reuver)
|
De beitel waarmee men een gleuf maakt in de onderkant van het hoefijzer. Zie ook afb. 225. Meestal wordt als ritsbeitel een stokbeitel gebruikt, een beitel die los aan een steel bevestigd kan worden. In de rits worden op de plaats waar de hoefnagels komen te zitten met een hoefijzerstamper gaten in het metaal gedreven voor de nagelkoppen. Die gaten worden dan vervolgens met behulp van een hoefijzerdoorslag doorgeslagen. [N 33, 362]
II-11
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L299p Reuver),
ritselen (L299p Reuver)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18214 |
ritssluiting |
ritssluiting:
retsšlūteŋ (L299p Reuver),
ritssloeting (L299p Reuver)
|
Hoe noemt U een ritssluiting? [N 62 (1973)] || Treksluiting, sluitmiddel voor kleppen van kledingstukken, tassen en dergelijke, bestaande uit twee stroken met metalen klauwtjes die door een verschuifbaar plaatje in elkaar gehaakt worden (Van Dale, pag. 2417). [N 62, 63; MW]
II-7, III-1-3
|
24647 |
robinia |
acacia:
acasia (L299p Reuver),
WBD / WLD
akasia (L299p Reuver)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (L299p Reuver),
rŏŏchelen (L299p Reuver)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23447 |
rochet |
superplie (<lat.):
superplie (L299p Reuver)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
miemer:
miemer (L299p Reuver),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemer (L299p Reuver),
miemeren:
miemere (mv.) (L299p Reuver)
|
aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)] || rode aalbes
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
kru̯ot (L299p Reuver)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|