17819 |
staan |
staan:
sjtaon (L299p Reuver),
stŏŏn (L299p Reuver),
štòn (L299p Reuver)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
26166 |
staander |
staander:
štǭndǝr (L299p Reuver)
|
Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a]
II-7
|
20125 |
staart |
staart:
sjtert (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
štert (L299p Reuver),
štɛrt (L299p Reuver)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
23690 |
stabat mater |
stabat mater (lat.):
stabat mater (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Het kruisweggezang "Stabat Mater Dolorosa". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21272 |
stad |
stad:
sjtad (L299p Reuver)
|
stad [SGV (1914)]
III-3-1
|
21749 |
stadsomroeper |
omroeper:
omroper (L299p Reuver),
ômreupər (L299p Reuver)
|
de persoon die in een stad of dorp gemeentelijke berichtgeving mondeling bekend maakt [stadsomroeper, belleman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štal (L299p Reuver)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
31858 |
stalen schaaf |
stalen schaaf:
štǭlǝ šāf (L299p Reuver),
stanleyschaaf:
štɛnlišāf (L299p Reuver)
|
Een uit staal vervaardigde schaaf. Zie ook afb. 51. De stalen schaaf vervangt in toenemende mate de traditionele houten schaaf. Stanley in de woordtypen stanleyschaaf en stanley is een merknaam. [N 53, 79a-b]
II-12
|
21135 |
stallen |
koorbanken:
koeerbank (L299p Reuver),
stallen:
sjtalle (L299p Reuver),
sjtallə (L299p Reuver)
|
[voertuigen, rijwielen enz.] in een garage of bewaarplaats zetten [stallen, stationeren, garen] [N 90 (1982)] || De koorbanken aan de zijkanten van het priesterkoor [stallen, stalles, koorstallen, koorstoelen, kanunnikenbanken]. [N 96A (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
33369 |
stalpalen |
palen:
pø̄l (L299p Reuver)
|
De vertikale houten palen (later vaak ijzeren stangen of buizen) waar de koeien aan vastgebonden worden. Tussen twee palen door kan een koe uit een krib eten. Van onderen staan de palen in een verbindingsbalk (zie het lemma "koedrempel, kribbeboom" (2.2.20), soms in de grond of in de rand van de krib. Van boven worden de stalpalen bijeen gehouden door de bovenste kribbeboom. In veel plaatsen komen geen stalpalen voor. De koeien zijn dan vastgebonden aan ringen in de krib of aan ringen in de koedrempel. Modernere stallen kennen dan vaak wel weer stalpalen. Opgaven die geen stalpaal betreffen maar een ring etc. zijn apart geplaatst en meestal slechts als woordtype vermeld. De vraag naar de stalpalen deed een aantal respondenten denken aan een box. Deze opgaven zijn achteraan geplaatst. Onder de in dit lemma opgenomen enkelvoudsvormen zijn er die ook gebezigd kunnen worden voor het hekwerk van stalpalen (als collectief), voor de bovenste kribbeboom of voor de koedrempel. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5) en afbeelding10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38a; N 4, 60; A 10, 11; monogr.]
I-6
|