e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stalpoort, staldeur staldeur: [stal]dø̄r (Reuver) In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b] I-6
stam van de boom stam: sjtam (Reuver), WBD / WLD  sjtam (Reuver) Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)] III-4-3
stam van de knotwilg stam: sjtam (Reuver), WBD / WLD  sjtam (Reuver) De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)] III-4-3
stamper, stempel snijstempel: šnijštɛmpǝl (Reuver) Metalen stift of blok waarvan het uiteinde past in de uitholling van de matrijs. Bij het stampen wordt de stamper op het werkstuk boven de uitholling van de matrijs gehouden. Vervolgens wordt er met een hamer op het bovenste uiteinde van de stamper geslagen waardoor het aan de onderzijde van de stamper aangebrachte motief in de metaalplaat wordt uitgeperst. Zie ook afb. 167. [N 33, 276] II-11
stamppot stamppot: (van moes).  sjtamppot (Reuver), Nieuwe [spelling]  sjtampot (Reuver) puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
stapel pannen mijt: mī̄t (Reuver  [(meervoud: mī̄tǝ)]  ) [monogr.] II-8
station statie (<lat.): sjtatie (Reuver), sjtāāsie (Reuver) de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)] III-3-1
steeg, steegje gats, gatsje: gats (Reuver), straat, straatje: sjtrĕŭtjə (Reuver) een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] III-3-1
steek steek: sjteek (Reuver, ... ) steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)] III-1-2, III-1-3
steekbeitel duimse beitel: dūmsǝ bęjtǝl (Reuver), halfduimsbeitel: halǝf˱dūms˱bęjtǝl (Reuver), steekbeitel: štē̜k˱bęjtǝl (Reuver) Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.] II-12