18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetès (L299p Reuver)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
bioscoop:
bioscoop (L299p Reuver)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdom (L299p Reuver),
bösdom (L299p Reuver)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
bissjop (L299p Reuver),
bösjop (L299p Reuver)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19352 |
bits |
bars:
bars (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
scherp:
sjèrp (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
snip:
sjnëp (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18635 |
bivakmuts |
ijsmuts:
iesmöts (L299p Reuver)
|
bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
bloasbalg (L299p Reuver)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31233 |
blaasbalgklep |
inlaatklep:
enlǭtklɛp (L299p Reuver),
uitlaatklep:
ūtlǭtklɛp (L299p Reuver)
|
In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15]
II-11
|
31235 |
blaasbalgpijp, luchtaanvoerleiding |
blaaspijp:
blǭspīp (L299p Reuver)
|
De leiding die de lucht van de blaasbalg naar het vuur voert. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Bij moderne smidsvuurhaarden mondt het uiteinde van de luchtaanvoerleiding uit in de onder de vuurhaard aangebrachte smidsvorm of windkast. Zie ook afb. 6 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". [N 33, 20]
II-11
|