34577 |
stootring |
as:
as (L299p Reuver)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
19397 |
stop |
stop:
sjtop (L299p Reuver)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
sjtöp (L299p Reuver)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19481 |
stopcontact |
stopcontact:
sjtopcontac (L299p Reuver)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
vot:
vǫt (L299p Reuver)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33104 |
stoppelland |
stoppelland:
štǫpǝlantj (L299p Reuver)
|
Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.]
I-4
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (L299p Reuver)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
32080 |
stopwas |
stopwas:
štǫpwas (L299p Reuver)
|
Harde was die wordt gebruikt voor het dichtstoppen van naden en spijkergaten die na het in de was zetten van het meubelstuk nog zichtbaar zijn. [N 53, 236b]
II-12
|
25173 |
stormx |
storm:
sjtorm (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25716 |
storten |
storten:
štortǝ (L299p Reuver)
|
Zand, klei of afval storten. [monogr.]
II-8
|