e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strossen aaneenstrossen: ānęjnštrosǝ (Reuver) Het onzichtbaar aaneenhechten van twee lappen stof zonder naad ertussen door er steken overheen te naaien met de tafellakensteek of strossteek. Zie afb. 35. [N 59, 59; N 62, 15c] II-7
strovijl strooivijl: štrȳǝvīl (Reuver) In het algemeen een vijl met een vrij grof bekapt blad dat plat of halfrond kan zijn. Strovijlen ontlenen hun naam aan het feit dat ze in bundels van 2 tot 16 stuks of meer in stro verpakt verkocht werden. Zie ook afb. 98. De strovijl is ook wel bekend onder de naam Duitse vijl (vgl. Vuylsteke, pag. 166). [N 33, 101; N 33, 86] II-11
struik (alg.) struik: sjtroek (Reuver, ... ), sjtruuk mv (Reuver, ... ), struikje: sjtruukske (Reuver) De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] || struik III-4-3
struikelen stronkelen: sjtrônkələ (Reuver), struikelen: sjtrukele (Reuver), sjtruukele (Reuver), sjtrūūkələ (Reuver) struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
struikrover struikrover: sjtroekrover (Reuver) een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)] III-3-1
struma krop: kròp (Reuver), struma: sjtruma (Reuver), sjtrúma (Reuver) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
stuifsneeuw stuifsneeuw: sjtuufsjnīē (Reuver), Nb. Als bij zwaar onweer regen voldt zedt hen: t waer is gezaegend! (zaegen = zegen).  sjtuufsjnīē (Reuver) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
stuifzand stuifzand: sjtuufzandj (Reuver), sjtûufzandj (Reuver) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzwam stuifzwam: WLD  sjtūūfsjwam (Reuver) Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)] III-4-3
stuikblok stuikblok: štuk˱blǫk (Reuver), stuitblok: štøjt˱blǫk (Reuver) Een zwaar stuk gietijzer of een oud aambeeld dat in de grond verzonken is en waar men zware werkstukken op laat vallen om ze te stuiken. Zie ook het lemma "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 285] II-11