23672 |
triduüm |
tridum (<lat.):
triduum (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
smerig:
sjmaerig (L299p Reuver),
troebel:
troebel (L299p Reuver)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)]
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
troep (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
truup (L299p Reuver)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
toom:
tūm (L299p Reuver)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34549 |
troep ganzen |
troep:
trup (L299p Reuver)
|
In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18]
I-12
|
22394 |
troeven |
troeven:
troeve (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22848 |
troeven (mv.) |
troeven (mv.):
trove (L299p Reuver)
|
troeven (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
29936 |
troffel |
troffel:
trufǝl (L299p Reuver)
|
Werktuig om specie op metselstenen aan te brengen en uit te strijken. De troffel wordt door de smid gebruikt om schouwplaten in de schouw vast te metselen. Zie ook Vuylsteke s.v. truweel en het lemma "troffel" in Wld ii.9, pag. 7-8. [N 33, 315]
II-11
|
19982 |
trom |
trom:
troͅm (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|