e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitdenken bedenken: bedách (Reuver), prakkiseren: prákkəzeerə (Reuver), uitprakkiseren: oetprakkezere (Reuver) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdragen uitdragen: ūt˱drāgǝ (Reuver) De pannen na het bakproces uit de oven halen. Zie ook het lemma ɛde oven leeghalenɛ.' [monogr.] II-8
uitdrogen uitdrogen: ūtdrø̄gǝ (Reuver) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.] II-1
uiteen poten wijd uitereen: wit utǝręi̯n (Reuver) De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b] I-5
uiten uiten: ōētə (Reuver), ùùtə (Reuver) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uiteren uiteren: ytǝrǝ (Reuver) Een naad aan de bovenzijde overnaaien, zodat hij onzichtbaar wordt. Zie afb. 43. [N 59, 59; monogr.] II-7
uitgaan op de lappen gaan: op təllappə gaon (Reuver), uitgaan: oetgaon (Reuver) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgieten schudden: sjöddə (Reuver), storten: sjtortə (Reuver), uitgieten: oetgete (Reuver) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitglijden uitlitsen: ōētlitse (Reuver) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithalen van de doorslagsteken uittrekken: ūttrękǝ (Reuver) Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b] II-7