e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vingerlid lid: lid (Reuver), lit (Reuver) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: B.v. blief met dien fikke dao van aaf.  fikke (Reuver), jatten: B.v. blief met dien jatte dao van aaf.  jatte (Reuver) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink vink: vink (Reuver) vink III-4-1
viool viool: fioel (Reuver), fiūəl (Reuver) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
vis, algemeen vis: vèsch (Reuver, ... ), visje (dim.): vèske, dim (Reuver) vis || visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: oas (Reuver), schar: sjaor (Reuver) aas [SGV (1914)] || wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2
vishengel garde: gɛ̄rt (Reuver), snoekengaard: hengel om op snoek te vissen  sjnookegaerd (Reuver), visgarde: vesgaerd (Reuver) hengel. soort || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2, III-4-2
vissen vissen: vèsjche (Reuver) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissnoer lijn: lien (Reuver), snoer: sjnūr (Reuver) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vangs (Reuver, ... ) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2