22375 |
vlieger |
windvogel:
wentjfōgəl (L299p Reuver),
windjvogel (L299p Reuver)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24773 |
vliegezwam |
vliegezwam:
WLD
vleegəsjwam (L299p Reuver)
|
Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vleegmesjien (L299p Reuver)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleegveld (L299p Reuver)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24392 |
vlinder |
vlinder:
vlinder (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondejuuke (L299p Reuver),
strikje:
sjtrikske (L299p Reuver)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloeë (L299p Reuver),
vlŏea (L299p Reuver),
vlôê (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlun:
vluuê (L299p Reuver),
vluë (L299p Reuver)
|
vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
hoogwater:
hoeg water (L299p Reuver),
hōēg watər (L299p Reuver),
was:
was (L299p Reuver)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21784 |
vloek |
vloek:
vlook (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver,
L299p Reuver,
L299p Reuver),
vlóók (L299p Reuver)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|