| 17979 |
wegkwijnen |
wegkwijnen:
wegkwiene (L299p Reuver),
wegteren:
wegtéérə (L299p Reuver)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 29050 |
wegsnijden |
kanten bijsnijden:
kanjtjǝ bīšni-jǝ (L299p Reuver)
|
Wegsnijden van de naadinleg, kanten afdunnen. [N 59, 117b]
II-7
|
| 21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
waegwieser (L299p Reuver),
wééchwīēzər (L299p Reuver)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 33663 |
wei |
wei:
węi̯ (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
| 18902 |
weigerachtig |
niet doen:
neet doon (L299p Reuver),
weigerachtig:
weigerechtig (L299p Reuver)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (L299p Reuver)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
| 21791 |
welbespraakt / brutaal |
zegvrij:
zèkvrīē (L299p Reuver)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
opschepper:
opsjöpper (L299p Reuver),
praatjesmaker:
preutjesmaker (L299p Reuver)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21790 |
welbespraakt zijn |
goed van tong zijn:
gōōt van tóng (L299p Reuver)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 31299 |
welblad |
welblad:
węlblāt (L299p Reuver)
|
Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|