29877 |
winddroog |
winddroog:
went˲drø̄̄x (L299p Reuver)
|
Gezegd van dakpannen die het gehele droogproces hebben ondergaan en gereed zijn om gebakken te worden. [monogr.]
II-8
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
winjerig (L299p Reuver),
winjərieh (L299p Reuver)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
muisstil weer:
môēsjtil (L299p Reuver),
windstil (weer):
windjsjtil (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21782 |
winkel |
winkel:
winkel (L299p Reuver),
winkəl (L299p Reuver)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
blokkruishaak:
blǫkkrȳtshǭk (L299p Reuver),
blokwinkelhaak:
blǫkweŋkǝlhǭk (L299p Reuver),
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L299p Reuver),
weŋkǝlhǭk (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
winkelhaok (L299p Reuver),
winkelhoak (L299p Reuver)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak kunnen rechte hoeken worden afgeschreven of worden gecontroleerd op hun haaksheid. Zie ook afb. 103 en het lemma ɛwinkelhaakɛ in Wld II.9, pag. 10 en Wld II.11, pag. 56-57.' [N 53, 187; monogr.] || Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.] || Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-11, II-12, II-7, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)ine (L299p Reuver)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
21881 |
winst |
winst:
wins (L299p Reuver)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
wintjer-kleijer (L299p Reuver)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mūrǝ (L299p Reuver),
rode moren:
rui̯ mūrǝ (L299p Reuver)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wep (L299p Reuver),
wip (L299p Reuver)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|