28908 |
boutijzer |
blokijzer:
blǫkīzǝr (L299p Reuver)
|
Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20]
II-7
|
33644 |
bouwland |
land:
lanjtj (L299p Reuver),
lant (L299p Reuver),
veld:
vɛlt (L299p Reuver)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
17639 |
bovendeel van de rug |
pokkel:
poekel (L299p Reuver)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33449 |
bovendeur |
bovendeur:
bǭvǝdø̄r (L299p Reuver)
|
Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c]
I-6
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
toep (L299p Reuver),
WBD / WLD
toep (L299p Reuver)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25491 |
bovenkant van het brood |
krom korst:
krom kors (L299p Reuver)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkraag:
bǭvǝkrāx (L299p Reuver)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭvǝlēx (L299p Reuver),
bovenraam:
bǭvǝrām (L299p Reuver)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
baovelup (L299p Reuver),
bòvəlyp (L299p Reuver)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenverdieping:
bōͅvənvərdēpeŋ (L299p Reuver)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|