id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20216 | broeder | broeder: broeder (Reuver, ... ), broor (Reuver) | broeder [SGV (1914)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
23228 | broeder-onderwijzer | broeder: broeder (Reuver) | Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
23317 | broederschap | broederschap: broederschap (Reuver) | broederschap [SGV (1914)] III-3-3 |
24115 | broederschap van de heilige kindsheid | heilige kindsheid: heilige kinsheid (Reuver) | De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
34502 | broeds | broeds: brø̄ts (Reuver) | Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.] I-12 |
33614 | broeibak | broeibak: breujbak (Reuver) | [SGV (1914)] I-7 |
18540 | broek met split | boks met een gulp: bôks met ein gölp (Reuver) | een broek met een slip aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3 |
24134 | broek, veren aan de poten | veren: vééərə (Reuver) | veren aan de poten van een vogel (scherkes) [N 83 (1981)] III-4-1 |
18197 | broek: algemeen | boks: boks (Reuver), bóks (Reuver), doe löps auch altiëd met ein aafgezakde boks (Reuver), (oo; kort houden). books (Reuver) | broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] III-1-3 |
28728 | broekenmaker | boksenmaker: bōksǝmē̜kǝr (Reuver) | Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b] II-7 |