e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

Gevonden: 5384

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aartsbisschop aartsbisschop: aartsbissjop (Reuver), aartsbösjop (Reuver) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aartsengel aartsengel: aartsingel (Reuver, ... ) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
aarzelen aarzelen: aarzele (Reuver, ... ), tegen opkijken: taege opkieke (Reuver), treuzelen: treusele (Reuver), treuzələ (Reuver, ... ), twijfelen: twiefele (Reuver) aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
aas in het kaartspel aas: aos (Reuver), roeten oas (Reuver) Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] III-3-2
absolutie absolutie (<fr.): absolutie (Reuver, ... ) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3
abt abt: ab (Reuver), overste: euverste (Reuver, ... ) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3
accijns accijns (<lat.): accijns (Reuver), aksijns (Reuver) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
achterdocht achterdocht: achterdōch (Reuver) achterdocht [SGV (1914)] III-1-4
achterdochtig achterdochtig: achterdochtig (Reuver) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achterijzer achterhoefijzer: axtǝrhōf˱īzǝr (Reuver), spitsmodel: špets modɛl (Reuver) Hoefijzer voor de achterhoef van het paard. Het achterijzer heeft meestal een ovale vorm. Zie ook afb. 223b. [N 33, 353; N 33, 354b] II-11