e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

Gevonden: 5384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de baas spelen de baas spelen: de baas sjpele (Reuver), de baas willen spelen: de baas wille sjpele (Reuver), regeren: rəgeerə (Reuver), verantwoordelijk zijn: verantwordelik zin (Reuver) de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)] || een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)] III-1-4
de begane grond naast de kleiput gelijke grond: gǝlī̄kǝ gru.nt (Reuver) [monogr.] II-8
de binnenvulling vastnaaien stuk op het lijnen naaien: štø̜k op ǝt līnǝ nɛjǝ (Reuver) De diverse delen van de binnenvulling aan elkaar naaien. [N 59, 112] II-7
de borst in het linnen trekken de borst in het lijnen trekken: dǝ bors en ǝt linǝ trękǝ (Reuver) V√≥√≥r het aaneenrijgen van het gedresseerde pand en de vulling de borstwelving van beide delen door trekken op de juiste plaats brengen. [N 59, 113] II-7
de catechismusles bijwonen horen: huëre (Reuver) De katechismusles bijwonen. [N 96D (1989)] III-3-3
de catechismusles verzuimen plenken: plenke (Reuver), verzuimen: verzuume (Reuver) De katechismusles verzuimen. [N 96D (1989)] III-3-3
de communie brengen aan een zieke communie (<lat.) brengen: kemuunie bringe (Reuver), ziekencommunie (<lat.): ziekekemuunie (Reuver) De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)] III-3-3
de doodsklok luiden de doodsklok luiden: de doeedsklok loeje (Reuver), overluiden: euverloeie (Reuver) Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de eerste communie doen eerste communie (<lat.) doen: ierste kemuunie doon (Reuver) De eerste Communie doen. [N 96D (1989)] III-3-3
de heg knippen (de) heg scheren: de hek sjaere (Reuver) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1