e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

Gevonden: 5384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel deksel: deͅksəl (Reuver), dèksel (Reuver) deksel [SGV (1914)] III-2-1
deksel van een doodskist deksel: deksel (Reuver), deksəl (Reuver) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
delen delen: dē̜lǝ (Reuver) De houten of metalen schappen in de droogrekken waarop de droogplanken worden geplaatst. [monogr.] II-8
demphout demphout: dɛmphǫwt (Reuver) Het hout dat wordt gebruikt bij het blauwstoken van dakpannen. In L 290 werden daarvoor elzeschansen (ęlz\ēans\) gebruikt. In L 270 bestond het ɛdemphoutɛ uit op 1 m lengte gezaagd, halfdroog dennehout (Tegels Dialek, pag. 81), terwijl in L 331 de knoder (knø̜̜̄̄r) of stokken (ētø̜k) van dennebomen werden gebruikt. Dit waren de onderste delen van de boom met de wortels. Ook in L 374 en L 381 was het woord knoder in deze betekenis bekend (Donkers, pag. 49).' [N 49, 68b; monogr.] II-8
dempig dempig: dɛmpex (Reuver) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: den (Reuver), WBD / WLD  den (Reuver) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denken denken: dinke (Reuver) denken [SGV (1914)] III-1-4
dennenappel dennenknop: denneknoep (Reuver), denneknŏp (Reuver), WBD / WLD  dennəknū’p (Reuver) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden spitser: spitser (Reuver) dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
dennentakje met een pluim pluis: WBD / WLD  plūūs (Reuver) Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)] III-4-3