19704 |
deksel |
deksel:
deͅksəl (L299p Reuver),
dèksel (L299p Reuver)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (L299p Reuver),
deksəl (L299p Reuver)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
29875 |
delen |
delen:
dē̜lǝ (L299p Reuver)
|
De houten of metalen schappen in de droogrekken waarop de droogplanken worden geplaatst. [monogr.]
II-8
|
29889 |
demphout |
demphout:
dɛmphǫwt (L299p Reuver)
|
Het hout dat wordt gebruikt bij het blauwstoken van dakpannen. In L 290 werden daarvoor elzeschansen (ęlz\ēans\) gebruikt. In L 270 bestond het ɛdemphoutɛ uit op 1 m lengte gezaagd, halfdroog dennehout (Tegels Dialek, pag. 81), terwijl in L 331 de knoder (knø̜̜̄̄r) of stokken (ētø̜k) van dennebomen werden gebruikt. Dit waren de onderste delen van de boom met de wortels. Ook in L 374 en L 381 was het woord knoder in deze betekenis bekend (Donkers, pag. 49).' [N 49, 68b; monogr.]
II-8
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L299p Reuver)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
den (L299p Reuver),
WBD / WLD
den (L299p Reuver)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L299p Reuver)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknoep (L299p Reuver),
denneknŏp (L299p Reuver),
WBD / WLD
dennəknū’p (L299p Reuver)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
spitser:
spitser (L299p Reuver)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
24738 |
dennentakje met een pluim |
pluis:
WBD / WLD
plūūs (L299p Reuver)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|