28983 |
doorgestikte naad |
sierstiksel:
sīršteksǝl (L299p Reuver)
|
Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58]
II-7
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dooren (L299p Reuver),
doorn (mv.):
eu fransch
deur (L299p Reuver)
|
doorn [SGV (1914)] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
doornekroeen (L299p Reuver),
kroon:
krooen (L299p Reuver)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
deurenstroek (L299p Reuver)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
28985 |
doorputten |
doorputten:
dōrpøtǝ (L299p Reuver)
|
Naaien met de putsteek. Zo goed als onzichtbaar doornaaien. De putsteek wordt gebruikt om kanten meerdere vastheid te geven en twee of meer stoflagen op elkaar te verbinden. Het is een zeer klein gestoken achtersteekje (Gerritse, pag. 41). [N 59, 61; N 59, 58; N 59, 55]
II-7
|
33167 |
doorschieter |
doorwassen:
dōrwasǝ (L299p Reuver)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
26348 |
doorslaan |
doorslaan:
dōršlǭn (L299p Reuver),
steek inslaan:
štēk enšlǭn (L299p Reuver)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6]
II-7
|
27809 |
doorslag |
doorslag:
dōršlāx (L299p Reuver)
|
Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.]
II-11
|
28971 |
doorslagsteek |
doorslaansteek:
dōršlǭnštēk (L299p Reuver)
|
De steek die men gebruikt voor het doorslaan. Het is een rijgsteek, die een voor- of achtersteek kan zijn. Met behulp van deze brengt men de krijtlijnen welke op de ene zijde van de stof staan, over op de andere zijde. De steken volgen elkaar in regelmatige afstand op en worden doorgeknipt (Gerritse, pag. 39). [N 59, 51a; N 62, 6; N 62, 16a]
II-7
|
20398 |
dopeling |
doopkind:
duipkindj (L299p Reuver),
dopeling:
duipeling (L299p Reuver)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)]
III-2-2
|