32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
aantreden:
ǭn[treden] (Q175p Riemst)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22772 |
de helft vragen |
delen:
dèle (Q175p Riemst)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
25396 |
de huid doorsnijden |
doorsnijden:
dørsnɛ̄jǝ (Q175p Riemst)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
25401 |
de huid oprollen |
opeenrollen:
opɛ̄rǭlǝ (Q175p Riemst)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (Q175p Riemst)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
25380 |
de ruggegraat stukslaan |
doorhouwen:
dwø̜rhǫwǝ (Q175p Riemst)
|
De ruggegraat van een rund stukslaan, opdat het dier sneller doodgaat. [N 28, 38]
II-1
|
34273 |
de stal uitmesten |
schoonmaken:
šōnmǭ.kǝ (Q175p Riemst),
uittrekken:
ū.ttrękǝ (Q175p Riemst)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blēēke (Q175p Riemst)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
na(ar) de beer gaan:
na(ar) de beer gaan (Q175p Riemst)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
deēg (Q175p Riemst)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|