id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34581 | ladderboom | ledderbalk: lɛdǝrba.lǝk (Riemst) | Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13 |
27367 | laden | laden: lǭi̯ǝ (Riemst) | De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10 |
27854 | lading | vracht: vrā.x (Riemst) | Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10 |
18147 | lam | lam: lôâm (Riemst), lā.mp (Riemst), lammetje: lɛmkǝ (Riemst) | Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)] I-12, III-1-2 |
34412 | lammeren | lammen: lamǝ (Riemst) | Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12 |
34586 | lamoen | kerstel: krǝstɛl (Riemst [(slechts bij slagkar)] ) | Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13 |
19584 | lamp | lamp: lāmp (Riemst, ... ) | lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1 |
19485 | lampenpit | wiek: wik (Riemst, ... ) | De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] III-2-1 |
21578 | land | land: laant (Riemst) | land [ZND 29 (1938)] III-3-1 |
32822 | landrol | wel: wɛl (Riemst) | De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2 |