22750 |
lied, liedje |
liedje:
litsje (Q175p Riemst)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
19085 |
liegen |
liegen:
liege (Q175p Riemst)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
līs (Q175p Riemst)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherebeestje:
ook in ZND 16, 006
lieveneerebeeske (Q175p Riemst)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
lĕige (Q175p Riemst)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
leekbêer (Q175p Riemst, ...
Q175p Riemst)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21478 |
liniaal |
regel:
ne rêegel (Q175p Riemst)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
28772 |
linnen, linnengoed |
witgoed:
wetgut (Q175p Riemst)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lippe (Q175p Riemst),
lyp (Q175p Riemst)
|
rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lø ̝p (Q175p Riemst)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|