19668 |
lade |
tafellade:
toͅfəllau̯ə (P189p Rijkel)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
18147 |
lam |
lammetje:
lɛmǝkǝ (P189p Rijkel),
schaap:
sxǭp (P189p Rijkel)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34205 |
lijder aan tuberculose |
getekende:
gǝtē̜kǝndǝ (P189p Rijkel)
|
Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a]
I-11
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koning stoten:
kø̜̄neŋ stōǝtǝ (P189p Rijkel)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzemeel:
lɛ̄ǝzǝmiǝl (P189p Rijkel)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
wagǝlǝ (P189p Rijkel)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
26825 |
mand |
banst:
baǝs (P189p Rijkel)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
24204 |
mannelijke eend |
gaandel:
joͅ‧ədəl (P189p Rijkel)
|
woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (P189p Rijkel),
bǫk (P189p Rijkel)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
22440 |
masker |
mombakkes:
moembakkes (P189p Rijkel)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|