34204 |
tussenklauwontsteking |
slak:
slɛ̄k (P189p Rijkel)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
20427 |
tweeling |
tweelingsschaap:
twīǝleŋsxǭp (P189p Rijkel)
|
De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4]
I-12
|
33597 |
ui, ajuin |
djaan:
djoon (P189p Rijkel),
djuin:
dzjoun (P189p Rijkel)
|
ajuin (sg) [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nuien (P189p Rijkel)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
uitkalven:
(de koe heeft) ōǝtgǝkalǝft (P189p Rijkel)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
23001 |
van een glijbaan glijden |
reddelen:
/
reddele (P189p Rijkel)
|
glijden [SND (2006)]
III-3-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
roǝvǝ (P189p Rijkel),
rōvǝ (P189p Rijkel)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kyš (P189p Rijkel)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
30317 |
vensterbank |
vensterplaat:
venstǝrplǭt (P189p Rijkel)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|
30336 |
vensterblinden |
luiken:
luiken (P189p Rijkel)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|