17867 |
links, linkshandig |
links:
links (Q168a Rijkhoven)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
slinke, een -:
ne slinke (Q168a Rijkhoven)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
levǝt (Q168a Rijkhoven),
linnen:
lenǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
22052 |
lintwormen |
lintwormen:
lentwourm (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven),
lippen (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven)
|
lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lip (Q168a Rijkhoven)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lesch (Q168a Rijkhoven)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
lientteeken (Q168a Rijkhoven)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaken:
blǭkǝ (Q168a Rijkhoven)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
lonken:
Bet: op zij uit loeren.
lonke (Q168a Rijkhoven)
|
lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|