32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blǭǝ.t (Q168a Rijkhoven),
blader:
blø̜̄r (Q168a Rijkhoven)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
suikerijsalade:
soekreislout (Q168a Rijkhoven)
|
paardebloem [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
19978 |
blaffen |
bellen:
byjølə (Q168a Rijkhoven)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
kaarsenvoet:
kasəvut (Q168a Rijkhoven)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
29838 |
blaren |
oppoffen:
ǫppufǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
bleven (Q168a Rijkhoven)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
22049 |
blijvende ontkleuring van een oog |
pokoog:
pokoog (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: blijvende ontkleuring van de ogen door pokken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22057 |
bloedluis |
rood beestje:
rooi bèskes (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: rode vogelmijt of bloedluis: 1 mm - zuigt s nachts bloed - bij warm weer een echte plaag. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20693 |
bloedworst |
worst:
woͅs (Q168a Rijkhoven)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
echel:
echel (Q168a Rijkhoven)
|
bloedzuiger [ZND 33 (1940)]
III-4-2
|