34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rø̄.zǝlǝ (Q168a Rijkhoven)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangen (Q168a Rijkhoven)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
clapet (fr.):
klampet (Q168a Rijkhoven),
klampétten (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] || Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
zeker:
das zjeker (Q168a Rijkhoven)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
24518 |
varen (alg.) |
hanenkam:
-
hanekam (Q168a Rijkhoven)
|
varen
III-4-3
|
34297 |
varken |
varken:
va.rkǝ (Q168a Rijkhoven),
varken (Q168a Rijkhoven)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lø̄pǝr (Q168a Rijkhoven),
schoot:
šuǝ.t (Q168a Rijkhoven),
žu̯ōt (Q168a Rijkhoven)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
mastǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensketel:
varǝkǝskētǝl (Q168a Rijkhoven)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
va.rkǝs[stal] (Q168a Rijkhoven)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|