33618 |
zuring, groente |
surelle:
cherel (Q168a Rijkhoven),
səreͅl (Q168a Rijkhoven)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoes (Q168a Rijkhoven),
zū.rmūs (Q168a Rijkhoven)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
32917 |
zwaden spreiden |
breken:
brē̜.kǝ(n) (Q168a Rijkhoven)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
reep:
rē.p (Q168a Rijkhoven)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte miemeren:
zwatte meumere (Q168a Rijkhoven)
|
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kra (Q168a Rijkhoven),
geen fon.doc.
kraai (Q168a Rijkhoven)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫ.lǝfǝrkǭ.t (Q168a Rijkhoven)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33995 |
zweep |
klak:
klak (Q168a Rijkhoven)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18055 |
zwellen |
dik worden:
dik wier (Q168a Rijkhoven)
|
zwellen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwømən (Q168a Rijkhoven)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|