28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (Q168a Rijkhoven),
áŋǝl (Q168a Rijkhoven)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (Q168a Rijkhoven)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
bedeklok:
de bèklok trek (Q168a Rijkhoven),
engel des heren:
də eŋəl des he:rə slyg (Q168a Rijkhoven)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
groffiaat:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
groffiejate (Q168a Rijkhoven)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
-
groffiaat (Q168a Rijkhoven)
|
tuinanjer
III-2-1
|
22111 |
apart lossen |
apart lossing (zn.):
apôte losseng (Q168a Rijkhoven)
|
het apart lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
krommenol:
krommenol (Q168a Rijkhoven)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenprots:
appeleproets (Q168a Rijkhoven),
prots:
kortweg
proets (Q168a Rijkhoven)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
taartje:
als ch in chien
toersje (Q168a Rijkhoven)
|
een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|