id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19471 | bedsprei | bedsprei: bedsprei (Rijkhoven), betsprei̯ (Rijkhoven) | bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] III-2-1 |
33660 | beemd | beemd: bø̜m (Rijkhoven), bɛm (Rijkhoven), hooibeemd: hoi̯bɛm (Rijkhoven) | Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8 |
33898 | beervoetigheid | (een) platvoet (hebben): plat˲vūt (Rijkhoven) | Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9 |
32717 | beginvoren in het midden | hartvoor: hat˲vuǝr (Rijkhoven), rug: rø̜x (Rijkhoven) | Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b] I-1 |
33776 | beide beenderen van de onderkaak | kaken: kǭkǝ (Rijkhoven) | De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30] I-9 |
21514 | bekeuren | proces maken: e perces moaken (Rijkhoven) | beboeten [ZND 36 (1941)] III-3-1 |
21600 | belofte niet houden | geen woord houden: gee wood heuwe (Rijkhoven), niemand zijn: niemand zijn (Rijkhoven) | hoe heet: een belofte of een gegeven woord niet houden, een overeenkomst opzeggen? (in 1 woord) [ZND 32 (1939)] III-3-1 |
32572 | bemesten | mesten: mę.stǝ (Rijkhoven), mę.sǝ (Rijkhoven) | De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1 |
24916 | bergx | bergen (mv.): mv.!; cf. WNT s.v. "barg II"- ook berg - mv. bargen - bergen bárrəch (Rijkhoven) | berg (bergen) [RND] III-4-4 |
18060 | beroerte | beslag: besloag krege (Rijkhoven) | een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] III-1-2 |