24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
liëeg (Q168a Rijkhoven)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegganger:
ook materiaal znd 30, 4
lieeggenger (Q168a Rijkhoven),
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leeigleuper (Q168a Rijkhoven),
lieegleuper (Q168a Rijkhoven)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
door de naas geboord:
dēͅs d’r de noas gebwood (Q168a Rijkhoven)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
22017 |
leervlucht |
leervlucht:
leervleuch (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄s (Q168a Rijkhoven),
lę̄st (Q168a Rijkhoven)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
eene leeif (Q168a Rijkhoven),
ène lieaif (Q168a Rijkhoven)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
21553 |
lei |
lei:
lei (Q168a Rijkhoven)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lē. (Q168a Rijkhoven)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30530 |
leien dak |
schaliën dak:
šø̜jlǝn dǫwk (Q168a Rijkhoven)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|
24895 |
lente, voorjaar |
opgang:
opgang (Q168a Rijkhoven),
voorjaar:
voerjaor (Q168a Rijkhoven)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|