33275 |
lijnzaadpap |
lijzaadpap:
lēzǭtpap (Q158p Riksingen)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
33676 |
limburgse klei |
grachtgrond:
grāxgront (Q158p Riksingen),
leem:
lēm (Q158p Riksingen)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
34091 |
linkerachterkwartier |
uier aan de linkerkant van achter:
øu̯i̯ǝr øn dǝ leŋkǝrkānt van ātǝr (Q158p Riksingen)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
34090 |
linkervoorkwartier |
uier aan de linkerkant van voor:
øu̯i̯ǝr øn dǝn leŋkǝrkānt van vør (Q158p Riksingen)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
lijntēkən (Q158p Riksingen)
|
litteken [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaken:
blǭkǝ (Q158p Riksingen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17688 |
long |
long:
loŋə (Q158p Riksingen)
|
De longen: a) van de mens [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (Q158p Riksingen)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
31186 |
loodgieter |
soldeur:
stǫldø̜r (Q158p Riksingen)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
20132 |
loops |
lopetig:
lø̄.pətex (Q158p Riksingen)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [Goossens 2c]
III-2-1
|