19576 |
ragebol |
spinnenborstel:
spenəboͅsəl (Q158p Riksingen)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
18413 |
rand van een hoed |
kant:
kānt (Q158p Riksingen),
rand:
rānt (Q158p Riksingen)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gaastig (Q158p Riksingen)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34093 |
rechterachterkwartier |
uier aan de rechterkant van achter:
øu̯i̯ǝr øn dǝ rɛxtǝkānt van ātǝr (Q158p Riksingen)
|
Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d]
I-11
|
34092 |
rechtervoorkwartier |
uier aan de rechterkant van voor:
øu̯i̯ǝr øn dǝ rɛxtǝkānt van vør (Q158p Riksingen)
|
Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c]
I-11
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rēͅchvērdəch (Q158p Riksingen)
|
Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
18716 |
redingote? |
redingote (fr.):
[Van Dale: redingote, (Fr., verbasterd uit riding coat), <vero.> geklede jas met twee rijen knopen]
rəde͂ͅgot (Q158p Riksingen)
|
riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rij (Q158p Riksingen)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
reͅŋəl (Q158p Riksingen)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
rengelboog
reͅŋəlbōx (Q158p Riksingen)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|