24405 |
rode bosmier |
rode moemet:
rōj mūmɛt (Q158p Riksingen)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rōi̯ [koe] (Q158p Riksingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q158p Riksingen)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kabuis:
rot kabōͅs (Q158p Riksingen),
rode kool:
rooie keul (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen),
rood moes:
rōt mūs (Q158p Riksingen)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
kom:
koom (Q158p Riksingen)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
25088 |
roest |
roest:
rus (Q158p Riksingen)
|
roest [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
roestplek in linnen
ijzermoël (Q158p Riksingen)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rut (Q158p Riksingen)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q158p Riksingen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
reuggebrood (Q158p Riksingen),
zwart brood:
zwat brōt (Q158p Riksingen)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)] || zwart brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|