18314 |
rok als bovenkledingstuk |
jupe (fr.):
joͅup (Q158p Riksingen)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
tiedenjupe (<fr.):
[sic]
tīətəjoͅup (Q158p Riksingen)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
jupe (fr.):
joeb (Q158p Riksingen),
joͅup (Q158p Riksingen)
|
rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18318 |
rokkussentje |
kontje:
køntšə (Q158p Riksingen)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19921 |
rolluik |
volet:
vǫlęt (Q158p Riksingen)
|
Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.]
II-9
|
19917 |
rommelkamer |
voddenkamer:
voͅdəka͂mər (Q158p Riksingen)
|
rommelkamer [ZND m]
III-2-1
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
oog:
ǭǝx (Q158p Riksingen),
oogkot:
ǭǝxkūt (Q158p Riksingen)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
kempische koe:
kęmpǝsǝ [koe] (Q158p Riksingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
kempische koe:
kęmpǝsǝ [koe] (Q158p Riksingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
krap:
krap (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen)
|
een korst (roof) op een wonde [ZND 01u (1924)] || roof (korst op een wonde) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|