34494 |
scharrelen |
zoeken:
zøkǝ (Q158p Riksingen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēl (Q158p Riksingen)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
cheen (Q158p Riksingen),
šēn (Q158p Riksingen)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
schaars:
šâs (Q158p Riksingen)
|
Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
chèppen (Q158p Riksingen)
|
scheppen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
šēͅrə (Q158p Riksingen)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34199 |
scherp inhebben |
(een/het) ijzer inhebben:
(de koe heeft) ǝn ęzǝr en (Q158p Riksingen)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
26397 |
scheut |
kijn:
kęi̯n (Q158p Riksingen)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
19765 |
schilderij |
schild:
šø͂ͅlt (Q158p Riksingen)
|
schilderij [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
šøͅmməl (Q158p Riksingen)
|
schimmel [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|