| 25138 |
stuifsneeuw |
fijne sneeuw:
feͅinə snoͅəw (Q158p Riksingen)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stormen:
størmə (Q158p Riksingen),
ət størəmt (Q158p Riksingen),
stuppen:
støpbə (Q158p Riksingen)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
| 33643 |
stuk grond |
perceel:
pǝrsēl (Q158p Riksingen)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
| 33712 |
stuk onontgonnen grond |
braak:
brǫu̯k (Q158p Riksingen)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
| 34023 |
stuks -vee |
koeien:
kȳ (Q158p Riksingen)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
| 20891 |
tabak |
toebak:
das sterkə tubak (Q158p Riksingen)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
| 20616 |
tabak snuiven |
een snuifje nemen:
snyfkə nēmə (Q158p Riksingen),
toebak snuiven:
e.a. opgaven
tūbak snuffə (Q158p Riksingen)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
| 19667 |
tafel |
tafel:
toͅfəl (Q158p Riksingen)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
| 33018 |
tak op ingezaaid land |
vreewis:
vrē̜wes (Q158p Riksingen)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
| 33632 |
takkenbos, bussel hout |
bak:
(m.).
bak}* (Q158p Riksingen),
bussel hout:
(v.).
bøsəl hu̯ōt}* (Q158p Riksingen),
motsem:
(m.).
mi̯oͅtsəm}* (Q158p Riksingen),
stek:
(m.).
steͅk mi̯oͅtsəm}* (Q158p Riksingen)
|
inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|