18226 |
versleten |
versleten:
versleten (Q158p Riksingen)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
33394 |
verstelbaar luik boven de varkenstrog |
deksel:
deksǝl (Q158p Riksingen)
|
Boven de varkenstrog bevond zich vaak een verstelbaar voerluik. In L 360 kende men geen luik maar een scherm in de vorm van een rechtopstaande plank. [N 5A, 60e]
I-6
|
22349 |
verstoppertje spelen |
lonkens spelen:
loenkes speele (Q158p Riksingen)
|
Schuilevinkje spelen (verbergspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34235 |
verstopte speen |
kwade deem:
kǫu̯ døm (Q158p Riksingen)
|
Speen waaruit wegens verstopping geen melk komt. [N 3A, 67a]
I-11
|
20304 |
verwend kindje |
bedorven ding:
bəÚdø.rəvə dő̅ng (Q158p Riksingen)
|
bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kaməzol (Q158p Riksingen)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
kamizoolsmaaltje (<fr.):
kaməzolsmøͅlkə (Q158p Riksingen)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30928 |
veter |
staartel:
statǝl (Q158p Riksingen)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
34071 |
vetkoe |
vetbeest:
vetbes (Q158p Riksingen)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
34274 |
vetmesten |
vetten:
vetǝ (Q158p Riksingen)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|