32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ięx (Q158p Riksingen)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
34142 |
de grond omwoelen |
wroelen:
vrølǝ (Q158p Riksingen)
|
Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c]
I-11
|
22772 |
de helft vragen |
geef mich de helft:
gef mich de helf van dei appel waö ich vonne heub (Q158p Riksingen)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
ondersteken:
onnerstèke (Q158p Riksingen)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lu̯ōtǝ lōpǝ (Q158p Riksingen)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
25436 |
de organen verwijderen |
ingewand uithalen:
ingǝwānt ǭthǭlǝ (Q158p Riksingen)
|
Als het dier opgehangen is, snijdt de slachter de buik open, waarna hij de ingewanden verwijdert. Daarna haalt hij de organen (hart, lever e.d.) eruit. Zie ook het lemma ''ingewanden verwijderen''. [N 28, 87]
II-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleike (Q158p Riksingen)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijfselen:
stɛsələ (Q158p Riksingen)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
20808 |
deeg |
deeg:
deeg (Q158p Riksingen)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksel (Q158p Riksingen),
deksəl (Q158p Riksingen),
deͅksəl (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|