e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Riksingen

Overzicht

Gevonden: 1965
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif haan: hōͅn (Riksingen) duif, mannetje [ZND 01 (1922)] III-4-1
dolle kervel scheerling: šērləŋ (Riksingen), šērleŋ (Riksingen) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)] I-5, III-4-3
dompelen in het water stoten: in t water stooten (Riksingen), in ⁄t water stooten (Riksingen, ... ) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4
donderen donderen: donneren (Riksingen, ... ), t donnert  ət donərt (Riksingen) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk donderwolk: donnerwolk (Riksingen), onweerswolken: onweͅərwolkə (Riksingen) donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donner (Riksingen, ... ), de donner  də donər (Riksingen) donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker, duisterx donker: donkel (Riksingen) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] III-4-4
donkerbruine koe bruine koe: brǫu̯n [koe] (Riksingen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dons, nestveren stoppelen: naast de vraag? doorgaans zijn dit de eerste opkomende veertjes, niet de haren.  stoppele (Riksingen) dons [ZND 35 (1941)] III-4-1
dood (zelfst.nw.) dood: 1a-m; 23, 21  dood (Riksingen) dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2