19677 |
kleerkast |
hangehoop:
haŋəhau̯p (Q158p Riksingen)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
houten kist:
hōtə kes (Q158p Riksingen)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
24446 |
kleerluis |
mot:
moͅt (Q158p Riksingen)
|
kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klērmɛkǝr (Q158p Riksingen)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
29606 |
klei, leem |
zware grond:
zwōrǝ gront (Q158p Riksingen)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
kleendóchtər (Q158p Riksingen),
kleinkind:
kleekənt (Q158p Riksingen)
|
kleindochter [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
winninkje:
węneŋskǝ (Q158p Riksingen)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleegeld (Q158p Riksingen)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkinder:
kleenkənnər (Q158p Riksingen)
|
kleinkind [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinkind:
kleekənt (Q158p Riksingen),
kleinzoon:
klenzóón (Q158p Riksingen)
|
kleinzoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|