33431 |
balken onder de verhoogde tasruimte |
houters:
hǫu̯tǝrs (Q158p Riksingen)
|
De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b]
I-6
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
leghouter:
lekhuōtǝr (Q158p Riksingen)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
34084 |
banden |
spieren:
spīrǝ (Q158p Riksingen)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
18322 |
bandschort met borststuk |
voordoek:
vørək (Q158p Riksingen)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
bang:
gei moet nie bang hebben (Q158p Riksingen)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bangschijt:
baŋschīt (Q158p Riksingen),
bleue, een -:
bløwə (Q158p Riksingen),
vlarug:
vlārö:k (Q158p Riksingen)
|
Bloodaard, bangerik, enz. [ZND 05 (1924)]
III-1-4
|
18613 |
baret |
bret (fr.):
be͂re (Q158p Riksingen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
berrevoets (Q158p Riksingen)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)]
III-1-3
|
19487 |
beddenbak, ressortbak |
ledikant:
leͅdəkānt (Q158p Riksingen)
|
Houten gedeelte van een bed (Nederl. ledikant; Fr. bois du lit) [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lōͅəkə (Q158p Riksingen)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|