e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Riksingen

Overzicht

Gevonden: 1965
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klep (van pet) klep: klap (Riksingen) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek klepbroek: kleͅbruk (Riksingen) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel klepel: de kleupel van de klok (Riksingen) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsen bemmelen: bemmelen (Riksingen) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
kletswijf babbeltrien: een babbeltrien (Riksingen), zaagtrien: een zoigtrien (Riksingen) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Riksingen, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: klieren (Riksingen), sint-markoen: st márcūn (Riksingen) hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] III-1-2
klimop wintergroen: -  wintergruun (Riksingen) klimop [ZND 36 (1941)] III-4-3
klit klis: kleͅ^s (Riksingen) klis [ZND 01 (1922)] III-4-3
klokhuis zwaag: zwāōg (Riksingen) klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] III-2-3