19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
sjelle (Q117b Rimburg),
schimpen:
‘sjimpe en sjelle’
sjimpe (Q117b Rimburg)
|
schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
mieng oege schiemere (Q117b Rimburg)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
tussen dag en avond:
tusje daag en oved (Q117b Rimburg)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (Q117b Rimburg)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
17726 |
scherp kijken |
scherp kijken:
scherp kieeke (Q117b Rimburg)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34275 |
scheuken |
schuren:
šūrǝ (Q117b Rimburg)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šūrpǭl (Q117b Rimburg)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26397 |
scheut |
scheut:
šyǝt (Q117b Rimburg),
šȳǝt (Q117b Rimburg),
schot:
šǭt (Q117b Rimburg)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
sjeete (Q117b Rimburg)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
sjaal (Q117b Rimburg)
|
schil [SGV (1914)]
I-7
|