17753 |
snor |
schnauz (du.):
sjnuits (Q117b Rimburg)
|
snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
snotneus:
snotnaas (Q117b Rimburg),
snuitnaas:
sjnoetnaas (Q117b Rimburg)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
20567 |
snuifje |
snuif:
sjnoef (Q117b Rimburg)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17590 |
snuit |
snoet:
sjnôêtt (Q117b Rimburg),
snuit:
sjnôêtt (Q117b Rimburg),
snoet (Q117b Rimburg)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
snurken:
snoreke (Q117b Rimburg)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20664 |
soep |
soep:
tsoep (Q117b Rimburg)
|
soep [SGV (1914)]
III-2-3
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soeppevleesj (Q117b Rimburg),
tsoeppuvleesj (Q117b Rimburg)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
suk (Q117b Rimburg, ...
Q117b Rimburg)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
34576 |
spaak |
speken:
špē̜kǝ (Q117b Rimburg)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šøp (Q117b Rimburg)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|