20956 |
stroop |
zeem:
ziǝm (Q117b Rimburg)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
33128 |
strowis |
stroo(i)ewis:
stryǝwøš (Q117b Rimburg)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
sjtrukele (Q117b Rimburg)
|
struikelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22362 |
stuiken |
stuiken:
#NAME?
stŏĕkke (Q117b Rimburg)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartsknookje:
statzknokske (Q117b Rimburg)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
sjtoeve (Q117b Rimburg)
|
stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
sjtuver (Q117b Rimburg)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|
20847 |
suiker |
suiker:
sŏĕker (Q117b Rimburg)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
20543 |
suikerklontje |
suikerklompje:
soekerklumpke (Q117b Rimburg)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
erfnonk:
erfnunc (Q117b Rimburg),
suikernonk:
sückernunc (Q117b Rimburg)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|