e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117b plaats=Rimburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troosten; troost troosten: trueste (Rimburg) troosten [SGV (1914)] III-1-4
tuin gaard: gaad (Rimburg), gaardje: gēͅdje (Rimburg) hof [SGV (1914)] || hofje [SGV (1914)] III-2-1
tuinhuisje zomerhuis: zommerhoes (Rimburg) priëel [SGV (1914)] III-2-1
tureluur tureluur: tureluur (Rimburg), tuurelûûr (Rimburg) tureluur || tureluur (28 minder algemeen dan grutto [111]; lijkt wel een kleine bruine uitgave ervan met rode pootjes en snavel; roep [tuu-tu-tu] en [teluuje, teluuje] [N 09 (1961)] III-4-1
uier udder: ødǝr (Rimburg) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11
uieren gezwel: gǝzwɛl (Rimburg), knobbel: (mv)  knø̜bǝl (Rimburg) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier deem: dēǝm (Rimburg), udder: ȳi̯dǝr (Rimburg) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uil uil: uul (Rimburg), üll (Rimburg) uil [SGV (1914)] III-4-1
uitglijden uitrutschen (<du.): oetroetsje (Rimburg) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uitvorsen: oetvorsche (Rimburg) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1